Begeleiding

1. Neuropsychologisch onderzoek van de resterende taalfunctie en van andere cognitieve functies is nodig om tot een beleid te komen waarmee de stoornissen op de gebieden van taalfunctie, gnosis en leren gecompenseerd en gedragsproblemen voorkomen of tegengegaan worden.
2. Voor alles moet de communicatie met het kind gaande blijven of hersteld worden. Lukt dat niet via de spraak (kinderen met LKS tonen vaak aversie tegen stemmen en spraak), dan moeten non-verbale wegen bewandeld worden. Kinderen die al kunnen lezen hebben soms steun van geschreven woorden. Anders moet gecommuniceerd worden via bijvoorbeeld plaatjes of pictogrammen. Lukt dat niet, dan stapt men het beste zo snel mogelijk over op aanleren van gebarentaal zoals doven gebruiken of zoals voor kinderen met bijvoorbeeld autisme wordt aangewend. Kinderen met LKS hebben met het leren van gebarentaal over het algemeen niet veel moeite en kennis van gebarentaal staat latere terugkeer naar mondeling taalgebruik niet in de weg. Er zijn wel enkele voorwaarden: het kind moet niet dyspractisch zijn, de ouders moeten het met de overgang op gebarentaal eens zijn en (één van hen moet) de gelegenheid hebben deze zelf ook te leren en er moet een communicatietherapeut zijn die het kind en belangrijke personen in zijn omgeving de gebarentaal kan leren. Bij herstel van communicatie verbetert meestal ook het gedrag van het kind (Deonna et al., 2009) .