Internationale classificatie van het menselijk functioneren. Kinderen en jeugdigen.

Woorden maken duidelijk maar verhullen ook

Heeft een kind met een laag cijfer voor rekenen een rekenstoornis? Of moet het meer oefenen, heeft het extra heeft hulp nodig om zijn inzicht te vergroten of om door verzuim opgelopen achterstand in te halen? Maar misschien is het ook wel zwak in rekenen en heel misschien heeft het een stoornis die het rekenen belemmert.

  • Testscores,Ook een uitslag van een test wordt vaak in een cijfer uitgedrukt. Testscores worden de laatste tijd te gemakkelijk opgeval als rechtstreekse verwijzingen naar stoornissen. Maar dat is fout. Een lage score voor een geheugentest betekent niet zonder meer een geheugenstoornis. Een lage score voor een leertest wijst niet rechtstreeks op een leerstoornis. En als een kind in een sorteertaak de sorteerregel niet volhoudt of een nieuwe regel niet vindt, dan heeft het niet per definitie een stoornis in executief functioneren.
  • Stoornis, afwijking, tekort, beperking, handicap: dergelijke begrippen moeten niet te onpas gebruikt worden. De Nederlandse vertaling van de ‘International Classification of Functioning, Disability & Health, Children & Youth version’ (ICF-CY) brengt orde in de begrippenchaos (WHO-FIC Collaborating Centre (2008). De door de ICF-CY aangeboden gemeenschappelijke taal ‘kan clinici, onderwijskrachten, onderzoekers, bestuurders, beleidsmakers en ouders helpen om de kenmerken van kinderen en jongeren die van belang zijn voor het bevorderen van hun groei, gezondheid en ontwikkeling te beschrijven’. We geven een kort overzicht van uitgangspunten en begrippen van de ICF-CY.

Uitgangspunten

Kinderen, en ook jongeren, verschillen van volwassenen. Groei en ontwikkeling komen in de classificatie voor volwassenen, de ICF, onvoldoende tot hun recht. Een viertal onderwerpen kreeg in de ICF-CY versie de voor de beschrijving van het functioneren van kinderen noodzakelijke ruimte en terminologie:

1. Gezin

Het kind ontwikkelt van totale afhankelijkheid in de babytijd naar lichamelijke, sociale en psychologische rijpheid in de adolescentie. Het functioneren van kinderen is afhankelijk van de inbedding in (en omgang met leden van) het gezin en de ruimere sociale omgeving. De rol van de lichamelijke en sociale omgeving moet dan ook een plek hebben in de classificatie.

2. Vertraging verwerving van vaardigheden.

a. De ICF-CY bevat het begrip ‘vertraging’, toe te passen voor de ontwikkeling van functies, anatomische eigenschappen, activiteiten en participatie.
b. De ernst van een ontwikkelingsprobleem of –lacune wordt aangeduid van 0 (geen probleem, geen belemmerende factor) tot 4 (volledig probleem, volledige belemmerende factor). Bij herhaald classificeren van het functioneren van het kind kan het probleem blijken van tijdelijke aard te zijn geweest of permanent te bestaan. Het belang is dat een vertraging een verhoogde kans op functioneringsproblemen kan geven.

3. Participatie

De zuigeling heeft een relatie met de belangrijkste verzorger, de peuter speelt alleen, het schoolkind leert samen spelen en de adolescent is opgenomen in een web van relaties. Deelname aan het maatschappelijke leven (oftewel ‘participatie’) wordt meer bepaald door de ouder of verzorger naarmate het kind jonger is en meer door het kind zelf naarmate het kind de adolescentie nadert. Deze verandering wordt in de versie voor kinderen en jongeren systematisch verdisconteerd.

4. Omgeving

De ontwikkeling van kinderen in de richting van toenemende competentie en onafhankelijkheid gaan hand in hand met veranderingen in hun materiële en sociale omgeving, oftewel in hun ‘externe factoren’. Voor zuigelingen worden de voorwaarden voor gezondheid en ontwikkeling – zoals goede voeding, schoon water en een veilig omgeving – behartigd door de omgeving. De kans op ongezondheid en ziekte wordt vergroot wanneer het schort aan die voorwaarden. Speelgoed is een ander wezenlijk onderdeel van de omgeving van baby en peuter; afwezigheid van speelgoed kan de mogelijkheid tot leren afremmen. Thuis en school behoren tot de wezenlijke omgeving van het schoolkind dat er op uit gaat en meer zelfstandigheid krijgt. Voor jongeren is de omgeving gezin, opleidingsinstituut/werk, gemeenschap en maatschappij, waarin zij samen met anderen zelfstandig of zo zelfstandig mogelijk functioneren.

Functies, anatomische eigenschappen en stoornissen in de ICF

  • Functies zijn de fysiologische en mentale eigenschappen van het menselijke organisme
  • Anatomische eigenschappen betreffen de positie, aanwezigheid, vorm en continuïteit van onderdelen van het menselijke lichaam; onderdelen zijn lichaamsdelen, orgaanstelsels, organen en onderdelen van organen. Anatomische eigenschap is dus iets anders dan orgaan.
  • Stoornissen zijn afwijkingen in of verlies van functies of anatomische eigenschappen. Stoornissen zijn ‘afwijkingen van bepaalde algemeen aanvaarde maatstaven voor de biomedische toestand van het organisme en de toestand daarvan’. Ze worden vastgelegd door degenen die gekwalificeerd zijn om het lichamelijke en psychische functioneren te beoordelen. Belangrijk is dat stoornissen de manifestaties zijn van onderliggende pathologie. Niet elke afwijking is een stoornis. Stoornissen kunnen tijdelijk of blijvend zijn en ze kunnen veranderen in ernst. Iemand met een stoornis is niet noodzakelijk ziek. Het begrip stoornis is ruimer dan het begrip ziekte: de afwezigheid van een been is een stoornis in een anatomische eigenschap, maar geen aandoening of ziekte (p 14 van de Nederlandse versie van ICF-CY). Een stoornis is het gevolg van een onderliggende aandoening of ziekte. Stoornissen komen niet overeen met de onderliggende pathologie maar zijn er de manifestatie van.

Literatuur

WHO-FIC Collaborating Centre (2008) ICF-CY (2008) Nederlandse vertaling van de International Classification of Functioning, Disability and Health – Children & Youth Version. Houten: Bohn Stafleu van Loghum

Back to top