Stoornissen van cognitief functioneren

Cerebellair mutisme of fossa posterior syndroom

Na operatie vanwege medulloblastoom komt bij 25% van de kinderen cerebellair mutisme in meer of minder ernstige mate voor (Robertson et al., 2006). Een dag of enkele dagen na operatie van de tumor houdt het kind geheel of vrijwel geheel op met geluiden maken en praten, het is mutistisch. Het begrijpt goed wat anderen tegen hem zeggen. Na verloop van dagen tot weken gaat het weer spreken, maar de spraak is monotoon, traag en dysartrisch. Herstel volgt geleidelijk (Riva & Giorgi, 2000). Tien jaar na operatie kan de spraak nog steeds traag en licht dysartrisch zijn (Huber et al., 2006). Zie ook Ziektebeschrijving Astrocytoom in het cerebellum.

In de periode van het mutisme zijn er soms, gedurende kortere of langere tijd, andere afwijkingen, zoals langdurig gesloten houden van de ogen; het lijkt alsof het kind niet tot openen van de ogen in staat is en onvoldoende controle heeft over bewegingen van mond en keel. De beschikbare gegevens wijzen op nog andere problemen, waaronder vooral prikkelbaarheid, emotionele labiliteit en/of ontremming (Wolfe-Christensen et al., 2007). Men spreekt dan wel van een cerebellair cognitief-affectief syndroom (CCAS). Kinderen met CCAS hebben niet allemaal een fase van mutisme (Wells et al., 2008). Aard en beloop van CCAS behoeven nader onderzoek (zie ook Jennekens-Schinkel & Jennekens, 2008). Over de oorzaak van cerebellair mutisme en CCAS bestaat geen zekerheid.

Intelligentie

Bij de meeste kinderen daalt het totale intelligentiequotiënt (IQ) gedurende een vijf- of zestal jaren na bestraling (Mulhern et al., 2005). Bij standaard risico, leeftijd ouder dan zeven jaar en plaatselijke bestraling is de daling gering; bij hoog risico en leeftijd jonger dan zeven jaar is de daling aanzienlijk. Onder normale omstandigheden blijft een IQ door de ontwikkeling heen ongeveer constant; de geconstateerde IQ-daling betekent dat het kind wel ontwikkelt maar minder of minder snel dan normaal. Behalve bestraling zou ook operatieschade aan het mediale deel van de kleine hersenen een rol kunnen spelen in de daling van het IQ (Puget et al., 2009).

Andere cognitieve stoornissen

Werkgeheugen, selectieve aandacht (zich richten op relevante informatie en niet relevante informatie wegfilteren) en vooral verwerkingssnelheid ondervinden nadelig effect van bestraling (zie voor een overzicht Palmer, 2008). De boven beschreven geleidelijke daling van het IQ zou begrepen kunnen worden uit tekorten in deze “kernfuncties” (Palmer, 2008).

Kinderen met cerebellair mutisme hebben vaak lang enige problemen met organiseren van hun handelen maar voor zover tot op heden bekend geeft het syndroom geen extra nadeel voor het cognitieve functioneren. Het wachten is op onderzoeksresultaten van grotere groepen kinderen (Mulhern et al., 2005).

Lezen, spellen en rekenen

Hoewel de schoolse vaardigheden minder gedetailleerd zijn onderzocht dan het IQ, is ook hierin een geleidelijk toenemende achterstand vastgesteld (Mabbott et al., 2005).