Erfelijkheid en genmutaties
Erfelijkheid
De ziekte ontstaat in ongeveer de helft van alle gevallen spontaan. Dat wil zeggen dat geen enkel familielid NF1 heeft. Ieder kind van een ouder met NF1 heeft een kans van 50% op dezelfde gen-afwijking. De penetrantie (percentage gendragers met ziekteverschijnselen) is op 20-jarige leeftijd vrijwel 100%.
Genmutatie
De ziekte is het gevolg van een mutatie in een gen op de lange arm van chromosoom 17 (q 11.2). De kans op een spontane mutatie in dit gen is groot. De mutaties verschillen van volledige afwezigheid van het gen bij een microdeletie tot een puntmutatie in het gen. Bij microdeleties zijn de NF1 verschijnselen ernstiger dan bij mutaties in het NF1-gen (Pasmant et al., 2011).
De ziekteverschijnselen verschillen sterk tussen en zelfs binnen families met NF1 (Boyd et al., 2009). Zelfs de verschijnselen die het gevolg zijn van één en dezelfde mutatie variëren. De variabiliteit berust althans ten dele op invloed van andere genen die niet met het NF1-gen verbonden zijn (“genetic modifiers”) (Sabbagh et al., 2009).
Het gen bevat de code voor het eiwit neurofibromine. Dit eiwit is in veel cellen aanwezig, onder andere in neuronen en gliacellen. Neurofibromine gaat het ontstaan van tumoren tegen (Boyd et al., 2009).
Mozaïcisme
Het NF1-gen kan in sommige cellen van een kind afwijkend zijn en in andere cellen niet. Er zijn dan twee cellijnen: de ene met cellen die allemaal het afwijkende gen bevatten, de tweede zonder afwijkend NF1-gen. Dit wordt mozaïcisme genoemd. Het kan leiden tot ongewone beelden, bijvoorbeeld alleen NF1-verschijnselen aan een arm of been (segmentale NF1), en tot diagnostische problemen (Boyd et al., 2009).