Aanvalsverschijnselen

Functieverdeling in de temporale gebieden bepaalt de aard van de aanvalsverschijnselen
Functies van de hersenen zijn in netwerken georganiseerd; de netwerken kunnen zichtbaar gemaakt worden met behulp van bijvoorbeeld functionele MRI (fMRI). Hersengebieden die in het bijzonder betrokken zijn bij een bepaalde functie zijn in zo’n netwerk opgenomen. In de temporale kwab onderscheidt men een fylogenetisch oud mediaal deel van het fylogenetisch jongere laterale. De hippocampus en andere, kort bij de hippocampus gelegen structuren behoren tot het oude deel. De hippocampus heeft een bijzondere taak in geheugenfuncties. In het laterale deel van de temporale kwab bevinden zich gebieden met een bijzondere betekenis voor het begrijpen van taal (centrum van Wernicke) en van geluiden. De eerste verschijnselen van een focale aanval weerspiegelen de functie van het gebied waar de excessieve ontladingen ontstaan.

Verschijnselen
De eerste aanvallen ontstaan bij de meeste kinderen voor het zesde levensjaar, zelfs al in de eerste levensmaanden. Maar het debuut kan ook op schoolleeftijd plaatsgrijpen. Bij kinderen met MTS debuteert de epilepsie meestal pas in het 5de tot 6de levensjaar of later. Het aantal aanvallen kan variëren van meerdere per dag tot enkele per maand of minder (Fontana et al., 2007; Ray & Kotagal, 2005) .

  • Bij kinderen van 6-7 jaar en ouder zijn de verschijnselen zoals bij volwassenen. De aanval begint meestal met een aura: bijvoorbeeld een opstijgend onaangenaam gevoel in de maagstreek, tegen beter weten in menen iets wat men nu waarneemt al eens eerder precies zo te hebben gezien (déjà-vu) of gehoord (déjà-entendu), een bepaalde smaak of reukgewaarwording, maar ook wel een intens gevoel van emotie of een zintuiglijke illusie (bijvoorbeeld macropsie of micropsie). Hier kan het bij blijven, maar veelal volgen andere verschijnselen: onderbreking van bezigheid, starende blik, wijd open ogen, wijde pupil, motorische automatismen zoals smakken, likken van de lippen, kauwen, friemelen met de handen, plukken aan de kleren, open- en dichtdraaien van een kraan, abnormale stand (dystoon) van hand of ander lichaamsdeel aan de lichaamszijde die gekruist is met de plaats van het focus.
  • Bij kinderen jonger dan 6-7 jaar komen aura en kortdurend contactverlies minder voor, of zijn moeilijker registreerbaar dan bij oudere kinderen. Automatismen zijn er wel maar ze zijn eenvoudig. Motorische verschijnselen zoals tonische contracties en spiertrekkingen (myoklonieën) staan meer op de voorgrond en kunnen tweezijdig voorkomen.

Bij secundaire generalisatie ontstaat een tonische contractie en volgen daarna klonische krampen.