Vertraagde taalverwerving

Inleiding

Kinderen verschillen onderling, ook in tempo en kwaliteit van taalverwerving (ENCYCL-Taalverwerving).
Taalverwerving hangt voor een belangrijk deel samen met de rijping van de hersenen van het kind. Maar andere factoren zijn minstens zo belangrijk, zoals taalgevoeligheid. Ook gezondheid, emotionele ontwikkeling, intelligentie, gehoorscherpte, mogelijkheden tot bewegen en tot verkennen van de wereld, en niet te vergeten de mate waarin en de manier waarop de omgeving omgaat en praat met het kind bepalen mee hoe het zijn moedertaal verwerft.

Wanneer is er reden tot zorg om de taalverwerving?

Er zijn een paar nuttige vuistregels:
Vuistregel 1
Een kind heeft pas een taalprobleem wanneer het minder communiceert in taal dan 90% van zijn leeftijdgenootjes (Goorhuis-Brouwer, 2008).
Vuistregel 2
Een kind heeft een taalprobleem als het veel minder taal ter beschikking heeft dan bij zijn verdere ontwikkeling past. In dit geval heeft het kind een “specifiek probleem van de taalverwerving”.

Diagnostiek

In geval van zorgen over de taalverwerving kunnen consultatiebureau en huisarts adviseren over verantwoord taalonderzoek, bijvoorbeeld bij een audiologiecentrum. Afhankelijk van de uitkomst wordt geadviseerd over begeleiding.

Aard en aanpak van vertraagde taalverwerving hangen samen

De taalproblemen zijn “niet specifiek” als de hele cognitieve ontwikkeling vertraagd is
Enkele voorbeelden
• Doofheid en ernstige gehoorstoornis kunnen de cognitieve ontwikkeling inclusief de taalverwerving belemmeren. In dat geval is het zaak zo snel mogelijk na te gaan of en op welke manier de gehoorproblemen geremedieerd of gecompenseerd kunnen worden (is doofheid na bijvoorbeeld meningitis gebaat bij cochlea implantatie?) en het kind de taalstimulatie te bieden die toegesneden is op dove of gehoorgestoorde kinderen, bijvoorbeeld via onderwijs op een school voor auditief gehandicapten (cluster 2).
• De meeste zwakzinnige (ook wel genoemd verstandelijk beperkte) kinderen verwerven taal net als andere cognitieve vaardigheden trager dan leeftijdgenootjes. Deze kinderen hebben de meeste kans op een harmonieuze taaluitbreiding als de taal wordt gestimuleerd in een bij hun algeheel niveau passende leeromgeving, bijvoorbeeld kinderdagverblijf, en op de schoolleeftijd een school voor verstandelijk gehandicapten (cluster 3).
• Vertraagde taalverwerving kan deel uitmaken van syndromen zoals autisme of een stoornis in het autismespectrum met tevens zwakzinnigheid. In dat geval is begeleiding in de sociale omgang van groot belang. Leren gebruiken van pictogrammen (voor bijvoorbeeld dagindeling en weekrooster, maar ook om helderheid te krijgen over behoefte, wens, nare ervaring of emotie) en communicatieondersteuning door gebaren (Nederlands met Gebaren) kunnen helpen om het bestaan van het kind te ordenen en communicatieproblemen te voorkomen. Cluster 3-scholen komen het meest in aanmerking.
• Vertraagde taalverwerving kan ook ingebed zijn in een syndroom zoals autisme of een stoornis in het autismespectrum bij verder normale cognitieve mogelijkheden. Dan is begeleiding in de sociale omgang van groot belang. Ook in dit geval kan communicatieondersteuning uitkomst bieden, maar dit kind moet cognitief op zijn niveau uitgedaagd worden, afhankelijk van gedrags- en andere omstandigheden in bijvoorbeeld pedologisch instituut, school voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen of school voor kinderen met ernstige spraaktaalmoeilijkheden (ESM-onderwijs, in cluster 2).
Als de vertraagde taalverwerving specifiek is
• Duidelijk vertraagde taalverwerving als enige ontwikkelingsafwijking kan gebaat zijn bij vroege voorschoolse educatie (VVE, meer informatie is beschikbaar via de woongemeente).

Spraakverwarring

In onderwijs en paramedische literatuur doen veel andere termen voor vertraagde taalverwerving de ronde, zoals
• primaire taalontwikkelingsstoornis: deze term wordt gebruikt wanneer een kind bij herhaling blijkt tot de 10% zeer weinig taal gebruikende kinderen te behoren en wanneer omstandigheden zoals doofheid, autisme of zwakzinnigheid niet aan de orde zijn;
• specifieke taalstoornis (SLI = specific language impairment): gelijkwaardig met primaire taalontwikkelingsstoornis, SLI is de internationaal ingevoerde aanduiding;
• dysfatische ontwikkeling (DO): de term kan beter niet gebruikt worden vanwege de impliciete suggestie dat een neurologisch lijden de vertraagde taalverwerving veroorzaakt. Deze neurologische basis wordt vrijwel nooit gevonden. Let wel: als de taalproblemen ontstaan door hersenbeschadiging dan hoort het kind per definitie niet in de hier besproken groep (ENCYCL-Taalfunctiestoornis en hersenletsel). Het zou cynisch zijn om de term DO te gebruiken vanwege grotere kans dat de ziektekostenverzekeraar remediëring betaalt;
• spraakproblemen: deze zijn echt anders dan taalverwervingsproblemen. Een kind met spraakproblemen heeft moeite met de spreekbewegingen; het lispelt, slist, heeft een nasale stem, of kan bepaalde klanken (nog) niet vormen en slaat die over of vervangt ze door andere klanken. Bij taalproblemen gaat het om begrijpen en toepassen van de taal (woordenschat, zinsbouw, zinslengte en zo meer).

SLI en PLI: twee vormen van vertraagde taalverwerving

Er komt steeds meer oog voor het feit dat de vertraging of zwakte gepreciseerd moet worden:
• SLI (specific language impairment / primaire taalontwikkelingsstoornis, beter gezegd vertraagde of zwakke primaire taalontwikkeling) – de problemen betreffen de taal zelf: woordenschat, zinsbouw, etc. Voor zover bekend uit Nederlands onderzoek is bij deze kinderen de achterstand merkbaar in alle aspecten van de taalstructuur, maar is de achterstand het grootst in het maken van langere uitingen waarin vervoegd en verbogen moet worden (zinnen) en het kleinst in taalbegrip (lutje Spelberg & van Berk, 1997);
• PLI (pragmatic language impairment) - “gesprekgebrek”, de problemen betreffen het gebruik van de taal in de situatie: beurt nemen, bij het onderwerp blijven, conclusies trekken, gesprek weer op gang brengen (communicatie herstellen); (ENCYCL-Taalpragmatiek);
Een betrekkelijk kleine groep kinderen heeft zowel SLI als PLI.

Stoornis, vertraging of probleem

Vertraagde taalontwikkeling lost zich meestal met goede begeleiding op. Maar bij sommige kinderen wordt de achterstand een probleem. Wij pleiten ervoor in die gevallen te spreken van vertraging of zwakte. Wij behouden het begrip “stoornis” voor aan de categorie van kinderen met vertraagde taalverwerving of belemmerde taaluitbreiding op basis van een hersenaandoening. Zie ENCYCL-Internationale Classificatie van het Functioneren. Zo strikt wordt niet overal gedacht. In de hulpverlening en in paramedische kring past men het begrip stoornis ook toe als een kind blijkens taalonderzoek een zwakke taalverwerving heeft, ook als daaraan geen achterhaalbare dysfunctie of vaststelbaar letsel van de hersenen ten grondslag ligt.

Een paar tips

Zorg dat het kind voldoende taalaanbod heeft. En let ook op de manier waarop u met het kind praat. Een niet corrigerende, positieve interactie werkt het beste. Geef het voorbeeld door de kromme uiting van het kind
• aan te vullen – het werkwoord goed te vervoegen en ontbrekende elementen toe te voegen; dus niet “nee, dat is een auto” maar “ja, dat is een auto”
• om te werken, bijvoorbeeld tot een vragenderwijs gestelde goede zin; dus “zullen we samen met de pop spelen?”
• min of meer te negeren en aandacht te geven aan en commentaar te leveren op waar het actief mee bezig is; dus: “jij hebt nu een heel hoge toren gebouwd, zeg!”
• in communicatie, keuze van spelmateriaal, bezigheden en onderwerpen meer te volgen dan te leiden
• vaste formules te vermijden en veel te verwijzen naar waarmee het nu doende is
(zie Chapman 2000).

Literatuur

Chapman RS (2000) Children’s language learning: an interactionist perspective. Journal of Child Psychology & Psychiatry 41: 33-54

Goorhuis-Brouwer S (2007): Taalontwikkeling en taalstimulering van baby’s, peuters en kleuters. Amsterdam: SWP; ISBN 978-90-6665-877-6

lutje Spelberg HC, van Berk K (1997) Het taalniveau van kinderen met primaire taalontwikkelingsstoornissen. Stem-, Spraak- en Taalpathologie 6: 101-111

Back to top