Stoornissen in cognitief functioneren
Matige intelligentie en zwakzinnigheid
Het Totale intelligentiequotiënt (IQ) varieert van lager dan 35 (ernstige zwakzinnigheid) tot – bij uitzondering – boven gemiddeld. Ernstige zwakzinnigheid (grenswaarde van het IQ voor matige en ernstige zwakzinnigheid 50) komt voor bij de congenitale vorm van MD1, vooral bij kinderen met een na de geboorte erg moeilijke start (ENCYCL-Zwakzinnigheid). Slechts weinig kinderen met de congenitale vorm hebben een laag normale intelligentie (IQ varieërt van meer dan 70 tot 85) en heel weinige een normale intelligentie (Ekström et al. 2008; 2009). Bij de kindervorm van MD1 is het Totale IQ gemiddeld lager dan in de gehele bevolking. Een gemiddelde heeft voor het individuele kind weinig betekenis wanneer de spreiding zo groot is als bij deze vorm van MD1 (zie figuur, ontleend aan Angeard et al. 2007). Zo was in een groep van 34 kinderen het Totale IQ gemiddeld 69,8. Maar het laagste IQ was 42, passend bij matige zwakzinnigheid. En het hoogste 114, passend bij een boven gemiddelde intelligentie (Angeard et al. 2007). Eerder was bij 24 kinderen een niet wezenlijk ander beeld gevonden (Steyaert et al. 2000).
[img_assist|nid=1208|title=Staafdiagram op basis van gegevens van Angeard et al., 2007 |desc=|link=popup|align=center|width=480|height=263] Het Verbale IQ is bij de kindervorm misschien iets hoger dan het Performale IQ maar het verschil is niet groot en het aantal kinderen waarvoor deze gegevens beschikbaar zijn is beperkt zodat een definitieve uitspraak nog niet mogelijk is. Bij overerving via de moeder is het Totale IQ gemiddeld wat lager dan bij paternale (via de vader) overerving.
Stoornissen in andere cognitieve functies
Specifieke tekorten in andere domeinen van het cognitief functioneren zijn niet gevonden of nog onvoldoende bekend om conclusies te kunnen trekken. Geheugen en leervermogen zijn naar verhouding sterk. Traagheid van denken is geopperd maar niet bevestigd (zie Jennekens-Schinkel en Jennekens, 2008).