Psychosociaal

De absence epilepsieën behoren tot de gunstigste vormen van epilepsie, maar helemaal zonder gevolgen blijven ze niet. Zoals blijkt uit vragenlijsten over het emotionele, psychosociale en lichamelijke functioneren van kinderen met absence epilepsie, vinden ouders dat emotionele of gedragsproblemen hun kinderen met nog actieve absence epilepsie meer belemmeren in hun schoolwerk of andere activiteiten dan gezonde kinderen. Ze vinden hun kinderen ook opvliegender en minder zeker van zichzelf. Ze zien de gezondheid van hun kinderen met absence epilepsie als kwetsbaarder dan ouders kinderen zonder epilepsie vinden (Jennekens-Schinkel et al., 2004). Andere belangrijke informatie van ouders is dat kinderen met absence epilepsie voor ze in slaap vallen langer wakker liggen dan gezonde kinderen, dat ouders hen vaker ’s nachts moeten geruststellen en dat ze de kinderen overdag slaperiger vinden dan gezonde kinderen. Ouders klagen bij uitzondering over aandachtstekort met overmatige bewegelijkheid (Attention Deficit and Hyperactivity Disorder, ADHD) (ENCYCL-ADHD). De kinderen zelf, vooral de meisjes, worden op den duur bang voor de aanvallen; ze lijken hoe langer hoe meer het gevoel te krijgen dat ze geen controle hebben (Caplan et al., 2008).

Gevolgen voor ouders en gezin
De ouders van kinderen met nog actieve absence epilepsie hebben veel zorgen om hun kind. Maar ook al heeft het kind nog aanvallen, absence epilepsie bepaalt de gezinsactiviteiten nauwelijks meer dan andere gebeurtenissen en ze veroorzaakt zelden extra spanning in het gezin (Jennekens-Schinkel et al., 2004).

Psychosociale toekomst
Over de psychosociale gevolgen op volwassen leeftijd is niet veel bekend, misschien doordat absence epilepsie algemeen als goedaardig wordt beschouwd. Voor zover beschikbaar, wijzen gegevens op meer gedragsproblemen, minder hoge opleiding en minder goede inpassing in de arbeidsmarkt dan van mensen die vroeger een andere chronische ziekte hadden, zoals juveniele reumatoïde artritis. De nadelige gevolgen zijn vooral duidelijk bij mensen die aanvallen houden (Wirrell et al., 1997).