Cognitief functioneren

Intelligentie
In groepen kinderen met RE is het intelligentiequotiënt (IQ) gemiddeld weinig of niet lager dan in groepen controlekinderen (Høie et al., 2008; Lindgren et al., 2004; Schouten et al.,2002). Twee illustraties:
1. in onze studie van kinderen met idiopathische epilepsie vonden wij direct na diagnose bij 16 kinderen met RE een IQ van gemiddeld 99, gelijk aan het gemiddelde IQ in de gezonde controlegroep. Bijna vier jaar later was het IQ in de groep kinderen met RE gemiddeld 102 en in de controlegroep 101 (Oostrom et al., 2005; Schouten et al., 2002).
2. Ongeveer vijf jaar na het begin van de aanvallen was het totale IQ (TIQ) van 26 kinderen met RE gemiddeld 94 (standaarddeviatie 13) en van 25 “gematchte” klasgenoten 99 (standaarddeviatie 12). Een overeenkomstig klein verschil was eerder, tweeënhalf jaar na het begin van de aanvallen, gevonden (Lindgren et al., 2004).

Andere cognitieve functies
In tests van taal, geheugen en leren, (na)tekenen, aandacht en tempo zijn de gemiddelde resultaten van groepen kinderen met RE vaak net iets lager dan van controlekinderen of dan het gemiddelde van de hele leeftijdsgroep in de bevolking. Waar de ene studie afwijkingen vindt in bepaalde domeinen, zoals taal- en/of geheugen, zijn in andere studies andere domeinen zwak. Mogelijk werkt een algemenere factor zoals gebrekkige aandacht of een laag tempo door in veel verschillende taken. Ter illustratie: Kinderen met RE hadden vergeleken met gezonde kinderen meer moeite om hun aandacht op iets te richten wanneer de geboden tijd heel kort was, maar ze functioneerden normaal als er iets meer verwerkingstijd was. Ze hadden vooral last van tijdtekort als ze door een verkeerd waarschuwingssignaal een prikkel verwachtten op verkeerde plekken van een beeldscherm. Vooral het losmaken van de aandacht voor de ten onrechte verwachte plek kostte meer tijd (Deltour et al., 2008).
Na verloop van tijd verdwijnen de verschillen met gezonde controlekinderen merendeels (Völkl-Kernstock et al., 2009; Lindgren et al., 2004). In de volwassenheid zijn er geen cognitieve functiestoornissen of negatieve gevolgen voor opleiding of beroep.
De variabiliteit in het functioneren van kinderen met RE kan samenhangen met verschillende omstandigheden. De leeftijd is belangrijk: oudere kinderen hebben geen of nauwelijks stoornissen (Danielsson & Petermann, 2009; Lindgren et al., 2004). Op grond hiervan is wel aangenomen dat de stoornissen een uiting zijn van een rijpingsachterstand van de hersenen; met verdwijnen van de achterstand verdwijnen ook de cognitieve tekorten. Ook kunnen factoren een rol spelen zoals het meer of minder typische karakter van aanvallen, van eeg-afwijkingen, en van de frequentie en/of het tijdstip van de aanvallen en de epileptiforme ontladingen in het EEG (denk aan nachtelijke aanvallen met slaaponderbreking).

Spraak
Spraak, spraakwaarneming en auditief verwerken zijn mede afhankelijk van processen in het Rolandische gebied. Het zou dus kunnen dat kinderen met RE hier moeite mee hebben. Lang niet alle kinderen met RE, maar wel meer dan gezonde kinderen, laten in de fase van het leren praten spraakklanken weg of vervangen de juiste door verkeerde spraakklanken en zijn daardoor slecht of matig verstaanbaar (Clarke et al., 2007). Meestal gaat het om medeklinkers. In het begin van de basisschoolleeftijd hebben meer kinderen met RE ook moeite met “hakken-en-plakken” (ENCYCL-Taalverwerving), maar bij kinderen van gemiddeld 9 jaar is het onderscheiden van spraakklanken zowel in het spreken als in het verstaan normaal (Northcott et al., 2007; Chaix et al., 2005).

Schoolvaardigheden
Leren lezen, schrijven en rekenen is voor aanzienlijk meer kinderen met RE dan voor gezonde controlekinderen moeilijk. Kinderen die moeite hebben met rekenen leren ook moeilijk lezen en schrijven. Zijn de basisvaardigheden eenmaal verworven, dan valt het voor kinderen met RE verder wel mee.
Jongere leeftijd waarop de aanvallen verschijnen en meer eeg-afwijkingen gedurende langere perioden lijken de kans op ontstaan van de genoemde leerproblemen te vergroten (Piccinelli et al., 2008; Papavasiliou et al., 2005). Meer kinderen met RE dan gezonde kinderen hebben extra hulp nodig. Voor kinderen met verschillende typen idiopathische epilepsie, waaronder 15 kinderen met RE) is aangetoond dat door de jaren heen telkens andere kinderen zwakker dan de controlekinderen presteren en dat de kinderen met RE niet behoorden tot degenen die kampten met blijvende leerproblemen (Oostrom et al., 2005; Schouten & Oostrom, 2001).

Gedrag
Gedragsproblemen komen bij kinderen met RE in wisselende mate voor in de actieve fase van de ziekte maar als er geen aanvallen meer zijn, verdwijnen meestal ook de gedragsproblemen (Völkl-Kernstock et al. , 2009; Nicolai et al., 2005). Er zijn ook kinderen met RE over wie de ouders of leerkrachten altijd normaal gedrag melden (Lindgren et al., 2004).