Inleiding

Een spina bifida, “gespleten wervelkolom”, is een aangeboren defect van de sluiting van één of enkele wervelbogen, dus aan de rugzijde van de wervelkolom. Door de opening kan weefsel van het wervelkanaal naar buiten stulpen. Leken spreken ook wel van “open ruggetje”.

Figuur 1. Een kind met spina bifida
Figuur 1. Een kind met spina bifida
Figuur overgenomen uit Jennekens-Schinkel en Jennekens (2008, p 172).

Er zijn verschillende soorten spina bifida (SB). De volgende indeling is gangbaar:

  • Soms stulpt helemaal niets uit en is de opening door de bedekkende huid verhuld; dit is de SB occulta.
  • Men spreekt van SB cystica of SB aperta als uitwendig een vliezig bultje zichtbaar is.
  • Wanneer het vliezige bultje bestaat uit de meningen die alleen vocht omvatten, dan is de SB een meningokèle, afgekort MK.
  • Meestal stulpt ook zenuwweefsel uit (Figuur 2): meningomyelokèle, afgekort MMK.

Figuur 2. Schematische weergave van een meningomyelokèle
Figuur 2. Schematische weergave van een meningomyelokèle
Overgenomen uit de website van de Nederlandse Vereniging van Neurochirurgie www.nvvn.org

De wervelkolom bestaat uit zeven cervikale wervels (C 1 t/m C 7), 12 thoracale wervels (Th 1 t/m Th 12), vijf lumbale wervels (L 1 t/m L 5) en vijf sacrale wervels (S 1 t/m S 5). De nummering is van bovenaf. Het ruggenmerg eindigt ter hoogte van de eerste lendenwervel. Bij lagere sluitingsdefecten kunnen alleen zenuwen mee uitstulpen, bij hogere ook ruggenmerg. Bij de meeste kinderen (ongeveer 80%) bevindt de MMK zich in de lendenstreek, op de overgang van borstwervels naar de lendenstreek (thoraco-lumbaal of laag thoracaal) of op de overgang naar de heiligbeenwervels (lumbo-sacraal). Sluitingsdefecten vanaf of boven L1 worden “hoog” genoemd, die daaronder “laag” (Fletcher et al., 2005) of "midden" en "laag" (sacraal) (Barf, 2008). MMK ontstaat in meerderheid "hoog", zelden sacraal. Er zijn nog veel andere sluitingsdefecten van wervelkolom en schedel. Deze blijven hier buiten beschouwing omdat ze soms niet met het leven verenigbaar zijn, veel minder voorkomen dan SB of omdat er onvoldoende neuropsychologische gegevens over zijn.